Techniek Kaartlezen | Terug

Te kennen voor Teervoet: Wat is een kaart?, schalen, conventionele tekens, windroos en oriënteren met kompas.
Te kennen voor 2e klas: Hoogtelijnen, coördinaten & roomer, oriënteren zonder kompas, driehoeksbepaling, vissengraat en declinatie. Ook moet je op een tocht 2 punten alleen kaartlezen zonder fout te lopen.


 

Wat is een kaart? | Top

Wij werken altijd met topografische kaarten. Een kaart is een verkleinde weergave van de werkelijkheid onder een schaal. Deze wordt gemaakt aan de hand van luchtfoto´s. Huizen, bossen, kerken, e.d. worden weergegeven door conventionele tekens, dit zijn symbolen op de kaart die een bepaald iets voorstelt. Zo staat voor een kapel. Verder staat de bovenkant van de kaart voor het Noorden.

 

Schalen | Top

De schaal vertelt je met welke afstand elke centimeter op de kaart overeenkomt in werkelijkheid.

Op het terrein stap je natuurlijk niet de hele tijd rechtdoor. Als je een schatting wil maken van een afstand, dan kan dat door een touwtje op de route op de kaart te leggen. Dat touwtje kan je dan meten en omrekenen met de metrische schaal of naast de grafische schaal leggen om de afstand te bekomen. 

Ter info: Voor grotere afstanden kan je steeds gebruik maken van een curvimeter: https://nl.wikipedia.org/wiki/Curvimeter.


Metrische schaal

De metrische of numerieke schaal drukt deze schaal uit in een breuk, waarbij de noemer aangeeft hoeveel keer alles verkleind is. De schalen die wij gebruiken zijn die van 1:20.000 (oudere kaarten) of die van 1:25.000 (nieuwere kaarten). Heb je een schaal van 1:20.000, dan wil dit zeggen dat elke afstand op de kaart 20.000 keer kleiner is dan in werkelijkheid. Een centimeter op de kaart komt in dit geval dus overeen met 20.000 cm of 200 m in werkelijkheid.

Zo kan je dus makkelijk afstanden berekenen. Indien je een azimut moet doen van 5,3 cm op een kaart met schaal 1:20.000, komt dit overeen met (5 x 200 m = 1 000 m) + (0,3 x 200 m = 60 m) = 1 060 m. Je kan deze berekeningen ook omgekeerd uitvoeren. Stel dat je 2,5 km moet stappen en je hebt een kaart van 1:25.000, dan is dat 10 cm op de kaart: 2,5 km = 250.000 cm, dus 250.000 cm/25 000 = 10 cm.

Voor de duidelijkheid staat hieronder een tabel voor enkele verschillende schalen:



Grafische schaal

De grafische schaal is een lijnvormige afbeelding die gewoonlijk onderaan op de stafkaart staat en onmiddellijk toont met welke afstand in werkelijkheid de kaart overeenkomt. 

Indien je dus 5,3 cm moet stappen, meet je 5,3 cm af op de schaal en zie je direct met hoeveel meter dit overeenkomt. Hou er wel rekening mee dat dit een minder nauwkeurig resultaat geeft dan de berekeningen met behulp van de metrische schaal.

 

Conventionele tekens | Top

Conventionele tekens zijn afgesproken tekens die worden gebruikt om details uit de werkelijkheid weer te geven op de kaart. Deze tekens zijn heel belangrijk om je te kunnen oriënteren. Als je de betekenis van een symbool niet kent, kan je ze opzoeken in de legende. Hier vind je de belangrijkste conventionele tekens.

 

Windroos | Top

Zoals je weet is de aarde verdeeld in windrichtingen. De hoofdwindrichtingen zijn noord (boven), oost (rechts), zuid (onder) en west (links). Er bestaan veel methodes om deze volgorde NOZW te onthouden: Nooit Oorlog Zonder Wapens of Nooit Opstaan Zonder Wekker.

Met een kompas kan je zien waar de verschillende windrichtingen zich bevinden. Indien je dus naar het noorden moet gaan, kijk je daarvoor op je kompas, zie Oriënteren met kompas.
Er bestaan echter ook tussenwindrichtingen: NO (rechtsboven), ZO (rechtsonder), ZW (linksonder) en NW (linksboven). Vergeet niet dat noorden of zuiden altijd de eerste letter moet zijn, dus ON is fout!
Ook zijn er de tussentussenwindrichtingen: NNO, ONO, OZO, ZZO, ZZW, WZW, WNW en NNW.

Je kan de windrichtingen ook indelen in graden. Zo staat het noorden voor 0° (begin van de cirkel) of 360° (einde van de cirkel), het oosten voor 90°, het zuiden voor 180° en het westen voor 270°.
De tussenwindrichtingen zijn ertussen, dus je moet telkens + 90/2 = 45° doen: NO = 0+45 = 45°, ZO = 90+45 = 135°, ...
De tussentussenwindrichtingen zijn nogmaals hiertussen, dus je moet telkens + 45/2 = 22,5° doen: NNO = 0+22,5 = 22,5°, ONO = 45+22,5 = 67,5°, ...

 

Oriënteren met kompas | Top

Tijdens het lopen van een tocht moet je je vaak oriënteren om te weten waar je je bevindt. Indien je een kompas hebt, gaat dit redelijk gemakkelijk. Aangezien je weet dat de bovenkant van je kaart voor het noorden staat, moet je deze met behulp van je kompas naar het noorden richten. Zo zal alles rondom jou mooi samenvallen met de kaart: de weg waar je je op bevindt zal op dezelfde manier kronkelen als op de kaart, de bossen staan aan dezelfde kant van de weg als op kaart, enzovoort...

Stap 1: Leg je kaart op een plat, horizontaal vlak of houd de kaart horizontaal in je handen.

Stap 2: Leg je kompas op de stafkaart. Het is belangrijk dat je kaart mooi horizontaal ligt, zodat de naald in je kompas vrij kan draaien. Zorg ervoor dat de zijkant van je kompas evenwijdig ligt met de rand van de kaart.

Stap 3: Draai aan de kompasring tot de aanduiding voor het noorden bij het afleespunt staat en dus dezelfde richting uitwijst als je richtingspijl en het kaartnoorden (de bovenkant van de kaart).

Stap 4: Verschuif het kompas niet meer! Draai de kaart met het kompas erop tot het noorden van de magnetische naald samenvalt met de noordmarkeringen in de kompasring.

Stap 5: Je stafkaart is nu georiënteerd! Alles wat je om je heen ziet, zul je ook in dezelfde richting op de kaart terug vinden en je weet nu ook waar het noorden ligt.

Meer informatie kan je vinden in de techniek Kompas.




Oriënteren zonder kompas | Top

Ook oriënteren zonder kompas is doenbaar. Dit kan je door bepaalde dingen in jouw omgeving te herkennen en deze op de kaart te vinden. Indien je een aantal dingen ziet die duidelijke conventionele tekens zijn, kan je makkelijk je positie vinden. Indien je bijvoorbeeld links van je een bos zit, rechts een weide, achter je een baan breder dan 7 meter en voor je een kapel, kan je met deze gegevens op de kaart zoeken waar dit overeenkomt. Hoogtelijnen en waterwegen kunnen ook een enorme hulp zijn bij oriëntatie zonder kompas.



Hoogtelijnen | Top

Op een kaart worden bergen en dalen aangeduid met behulp van hoogtelijnen. Een hoogtelijn is een verbindingslijn van alle punten die op dezelfde hoogte boven de zeespiegel liggen. Deze lijn is een kronkelende bruine lijn. Bij de meeste hoogtelijnen staat een getal: deze staat voor de hoogte. Het verschil tussen 2 hoogtelijnen is meestal ± 5 meter.

Indien, zoals op de figuur, de getallen naar het midden toe stijgen, dan stelt dit een berg voor.
Omgekeerd, indien de getallen naar het midden toe dalen, dan stelt dit een dal voor.

Hoe dichter de hoogtelijnen bij elkaar staan, hoe steiler het stijgen of dalen zal zijn.
Hoogtelijnen kan je dus ook goed gebruiken om je te oriënteren: indien je op een berg staat zoek je op de kaart een berg.

Let op dat je hoogtelijnen niet verwart met wandelpaden!

 

Coördinaten & roomer | Top

Op de kaart zie je horizontale en verticale lijnen. Dit is het UTM-vierkantennet (Universele Transversale Mercatorprojectie). Deze lijnen stellen de hoofdcoördinaten voor. Een vierkant uit het vierkantennet is steeds 1 km x 1 km, dat is zo voor de kaarten met gelijk welke schaal. Op een kaart van 1:50 000 is een zijde van zo’n vierkant dus 2 cm, op een kaart van 1:25 000 is die 4 cm.

Indien iemand je coördinaten geeft, dan is het in de vorm 22/10//91/38. Hier zijn de hoofdcoördinaten 22 en 91. Eerst zoek je op de kaart bij de horizontale coördinaten (van links naar rechts) naar 22 en dan bij de verticale coördinaten (van beneden naar boven) naar 91. Deze 2 lijnen volg je tot ze samenkomen in een vakje. Vertrek van dit punt om de precieze locatie te vinden.



Elk vakje van de hoofdcoördinaten is dan nog eens onderverdeeld in tussencoördinaten, dit zijn waarden tussen 0 en 100. Onze coördinaat was 22/10//91/38, dus de tussencoördinaten zijn 10 en 38. Eerst leg je de roomer linksonder het vakje van de hoofdcoördinaten, met zijn uiteinde aan de kruising van de 2 hoofdcoördinaten. Let op dat je de afstandsaanduidingen op de juiste schaal gebruikt.

Vervolgens beweeg je de roomer eerst horizontaal naar rechts tot je op de roomer aan het streepje van 10 komt. Hierna beweeg je de roomer verticaal naar boven tot je aan het streepje van 38 komt. Het uiteinde van de roomer duidt dan het punt aan. Haal je stiftje boven en duidt het punt op de kaart aan met een vlaggetje en zijn cijfer.

 

Vissengraad | Top

Een vissengraat, visgraatdiagram of stripkaart is een verticale streep met links en rechts dwarsstrepen. De verticale lijn stelt de weg voor waarop je loopt, de dwarsstrepen geven de wegen aan die je niet mag inslaan. Je begint altijd onderaan en iedere weg, straat of pad die je links laat liggen (en waar je dus niet in gaat), wordt als een streepje naar links getekend. Elke weg, straat of pad die je rechts laat liggen, wordt als een streepje naar rechts getekend. 

Als je links afslaat, terwijl de weg rechtdoor gaat, laat je deze weg dus rechts van je liggen wordt deze op het diagram weergegeven als een streepje aan de rechterkant.

Er kunnen nog meer gegevens op de vissengraat getekend staan. Zo kan een verharde weg aangeduid zijn met een volle lijn en een onverharde weg met een stippellijn. Ook merkpunten zoals een kerk, rivier of brug kunnen met kaartsymbolen op de vissengraat aangeduid worden.

Het nadeel van een vissengraat is dat je makkelijk verloren kan lopen als je niet goed oplet. Eenmaal je een straat gemist hebt, kan je de vissengraat niet meer correct volgen. Het is heel moeilijk om na te gaan op welk punt je verkeerd bent gegaan.

Voorbeeld 1


Voorbeeld 2

 

Driehoeksbepaling | Top

Een ingewikkeldere, maar zeer effectieve manier van plaatsbepaling is de driehoeksbepaling. Hierbij moet je van waar je staat 3 herkenbare punten zien. Dit moeten punten zijn die uniek zijn op de kaart, vb een bepaalde kerk. Indien je een kapel neemt, kan je deze op de kaart makkelijk vergissen met een andere kapel.

Nadat je 3 punten hebt, moet je bepalen op hoeveel graden ze van je staan. Haal hiervoor dus je kompas boven. Hierna moet je van elk punt hun tegenazimut bepalen: indien het aantal graden kleiner is dan 180, tel je er 180 bij op. Indien het aantal graden groter is dan 180, trek je er 180 van af. Stel dus dat een kerk van Gent op 280° van je staat, dan is de tegenazimut 280 - 180 = 100°. 

Vervolgens trek je op de kaart van elk punt de lijn van de tegenazimut. Indien alles perfect is uitgevoerd, komen de 3 lijnen op precies 1 punt samen. Meestal is dit niet zo, dus je kom je een driehoek uit zoals in de figuur.

 

Je weet dus alvast dat je je in die driehoek bevindt. Om hier dan de exacte locatie uit te vinden, moet je van elke hoek de zwaartelijn uitvoeren, dit is een lijn die uit een hoek door het midden van de tegenoverstaande zijde gaat. Deze 3 zwaartelijnen komen dan samen in 1 punt, zijnde jouw locatie!

 

Declinatie | Top

Men weet dat de aarde een gigantisch magnetisch veld heeft. Dat komt omdat de kern van de aarde voor een groot deel bestaat uit dik vloeibare gesmolten ijzerhoudende magma. Omdat die magma langzaam beweegt blijft de reusachtige magneet van de aardkern niet in dezelfde positie zitten. Zo komt het dat het magnetische noorden (= het noorden dat een kompas aanwijst) niet samenvalt met het cartografisch noorden (= het noorden van de aarde, de "bovenkant" dus).


Je kompasnaald richt zich dus niet naar de Noordpool, maar wel naar de magnetische pool die er een eindje vandaan ligt. Die afwijking noemt men de magnetische declinatie en is die "x" op de tekening.

 Op elke kaart staat er rechtsboven wat de declinatie was op die plek van een bepaald jaar. Er staat bijvoorbeeld staat er op de kaart "Gent-Destelbergen 22/1-2" een declinatie van 2°03´ in het jaar 1999”. 

1° (graad) = 60’ (minuten) en 1’ (minuut) = 60’’ (seconden), dus 1° = 60 x 60’’ = 3600’’. Aangezien elk jaar het magnetische noorden 7´ naar het oosten draait (dichter bij het cartografisch noorden dus), moeten we berekenen wat de declinatie van 2008 is. 2008 - 1999 = 9, dus het magnetisch noorden is 9 x 7´ = 63´ = 1°03´ verschoven. Het was 2°03´, dus 2°03´ - 1°03´ = 1°. De magnetische declinatie is dus nu 1°.

Wat betekent dit? Als je nu een azimut doet van 60°, moet je daar dus 1° bijtellen om juist uit te komen. Dit lijkt weinig, maar als je een lange afstand aflegt kan 1° veel verschil maken.


Top
Terug